HET LOCH

HET LOCH
“Je denkt toch niet dat ik hier twee nachten blijf?” Perplex staar ik hem aan. Tot dusver leek onze vakantie in de Schotse Hooglanden in harmonie te verlopen. Kastelen, glooiende groene vlaktes, zon, regen en mist. De invloed van het weer in Schotland is magisch, zichtbaar en tastbaar. Maar het lijkt of het Schotse mystieke duister hem heeft ingesloten, ik lees geen enkele emotie in zijn gezicht. 
“Dit hebben we toch zo geboekt…”, begin ik aarzelend.
Het kan hem niet schelen, hij wil niet langer blijven. Een pijnlijke schicht landt bovenop mijn maag, ik hap naar adem en wacht. Tevergeefs, hij geeft niet toe. Verslagen bel ik in de lobby van het hotel de reisorganisatie. Met een zieke moeder als flauw excuus krijg ik het warempel voor elkaar en keer terug naar onze hotelkamer. 
“De tickets zijn omgeboekt. Onze terugtocht morgen is geregeld, een dag eerder naar huis.” Ik herken mijn eigen stem niet. Zíjn reactie is op zijn minst opnieuw verrassend. 
“Nou, ik weet niet wat jij doet, maar ik blijf hier de afgesproken twee nachten.”
M’n mond valt open. Ik heb toch gedaan wat hij graag wil? Maar wat ik ook probeer, mijn argumenten vinden geen gehoor. Hij blijft bij zijn vernieuwde standpunt. Het is alsof ik een film zie waarin ik naar mezelf zit te kijken. Een slechte film en ik word boos, vooral op mezelf. Mijn leven verpesten? Dat doe ik liever zelf. Ik sta op, pak mijn tas en vertrek. De deur slaat met een klap dicht. Ik kijk niet meer achterom. 

Maar iets heeft me hiervan weerhouden. 
Als een gedwee kind keer ik met lood in de schoenen terug naar de lobby om de tickets opnieuw om te boeken. Weer een vriendelijke mevrouw aan de lijn. Weer een smoes en weer lukt het me. Maar ik ben niet blij. Waarom doe ik dit, waarom bijt ik niet meer van me af. Om wat ik denk te verliezen? 
De volgende dag schijnt de zon maar het lijkt winter. Er heerst een ijzige kou tussen ons en zoals verwacht verloopt het ontbijt in mineur. Ik weet wat wijsheid is maar vind de woorden niet. En voordat ik er erg in heb, pakt hij de autosleutels en verdwijnt. Zijn rug weerkaatst mijn vraag, ik mag niet mee. Daar sta ik dan en de dag is nog maar net begonnen. Eén moment vecht ik tegen de tranen maar ik herpak mezelf. Als dit is wat hij wil, dan wil ik weg zijn uit het hotel mocht hij terugkeren. Zodra de auto uit het zicht is, trek ik de stoute schoenen aan en de deur achter me dicht. Al snel verlaat ik de hoofdweg en volg een smal kronkelig weggetje tussen bomen en struiken. Hoe verder ik loop, hoe kleiner de kans dat hij mij onderweg ziet. De zon verlicht mijn pad en mijn hoofd. Ik snuif de typische geur van bos tot diep in mijn longen en voel me sterker worden. Tussen de bomen schittert de zon op het water en ik stap stevig door. Totdat ik stemmen hoor. Aan de rand van het Loch doemt een pier op waarop een aantal mannen staat te vissen. Aan het enthousiasme te merken hebben ze beet. Ze lachen en roepen naar elkaar en als een blikje bier uit een tas wordt opgediept, klinken hun stemmen nog luider. Ze hebben me gespot.  
“Want one?”, vraagt één van de mannen met een dik Schots accent. 
Waarom niet, denk ik. Het schuim spat uit het blikje als ik het lipje opentrek en me op een bankje laat vallen. Het water klotst in een rustgevend ritme tegen de pier. Het blijken drie generaties mannen te zijn die zichzelf belonen met een dagje vissen. Deze familie keert elk jaar terug naar hun geboortegrond, vertellen ze en natuurlijk willen ze weten wat ik daar in m’n eentje doe.
 “My husband is a bit eh… ill. He stays in the hotel”, een leugentje om bestwil die me een koude rilling bezorgt. Maar ik duw de gedachte weg en tover een lach op mijn gezicht. 
Op het bankje, in de beschutting van een muur luister ik naar hun verhalen. De ene anekdote volgt de andere op. De ene vangst nog groter dan de ander. Het zal het bier zijn. En visserslatijn. Ik heb een wereld dag en geen benul van de tijd. Als de mannen horen in welk hotel ik verblijf, raden ze mij de terugtocht door de heuvels aan. Het begint te schemeren, ik beloof dat ik voorzichtig zal zijn en stap in de richting die ze wijzen. Deze route is korter. En oorverdovend stil. De ellende van een dag geleden lijkt heel ver weg. Ineens besef ik dat ik er niet meer aan heb gedacht. De spontane ontmoeting en het vertrouwen dat de mannen me hebben gegeven, hebben mij blij verrast. Geen monster aan dit Loch te bekennen, ik moet om mezelf lachen. 
De schapenroute eindigt bij de hoofdweg, precies zoals me is verteld. Die hoef ik vanaf nu maar te volgen tot het hotel. Een auto passeert. Verrast kijk ik op, die ken ik. In de veronderstelling dat hij zal stoppen steek ik in een reflex mijn hand op. Maar hij rijdt door. Mijn goede humeur in één klap weg. 
Niet weer, denk ik en met korte venijnige stappen ga ik verder.
Dan zie ik alsnog de remlichten en rijdt hij tergend langzaam achteruit. Als ik instap, blijkt hij woest. 
“Waar was je”, roept hij. Het is geen vraag, het klinkt als een bevel.
Nonchalant trek ik mijn schouders op: “Een mooie route gelopen.”
“Maar waar. Ik heb je overal gezocht!” 
Ik kijk hem aan en trek vragend een wenkbrauw op. 
“Hoezo, gezocht? Je wilde toch zonder mij weg? Ik heb op de pier gezeten bij het Loch.” De biertjes en het gezelschap laat ik in het midden. 
“Daar ben ik langs gereden, maar heb jou niet gezien”, zijn stem klinkt verongelijkt en boos. 
Het zal het muurtje zijn geweest die hem het zicht op mij heeft ontnomen. Ineens is het alsof de Schotse mist optrekt en de kou uit mijn hart weg vloeit. Ergens deze dag is een knop om gegaan. Ik vraag me niet meer af waarom, ik ken het antwoord. Om wat er niet is. Ik heb de harmonie te lang geleefd. Mijn leven is klaar voor de zomer.  



2019 Publicatie in Literair Tijdschrift Poesia (schrijfwedstrijd)





Share by: