INTUÏTIE

INTUÏTIE 

“Daar is die auto weer! Wat moet ie van mij?” Haar voeten op de pedalen houden acuut stil. Haar vingers geklemd om de remgrepen aan het stuur. De auto staat geparkeerd aan de verkeerde kant van de weg. Alsof hij haar opwacht. Hij heeft het op haar voorzien, dat besef dringt diep door. Ze is doodsbang. 

Sandra fietst haar dagelijkse ritje naar huis. Het is een warme zomerdag en ze heeft dorst. Als ze halverwege is en bij haar vriendin langs rijdt, besluit ze een glas water te vragen. De boerderij aan het smalle dijkje ligt als verankerd tussen de bomen. De tuintafel is gedekt, de barbecue aangestoken. IJsklontjes tinkelen in het glas dat haar wordt aangereikt. Ze kan zelfs mee-eten als ze wil. Lachend slaat ze die uitnodiging af.

“Bedankt hoor. Mijn moeder rekent op mij. Ik kan echt niet blijven.”

Als ze samen met haar vriendin nog even staat te praten bij de weg, passeert een auto vlak langs hen. Ze letten er nauwelijks op, doen niet eens een stap aan de kant. Gaan lachend op in hun eigen verhaal. Meiden van 18, nooit uitgepraat. Haar vriendin wordt geroepen voor het eten en Sandra springt weer op de fiets. Haar hand wuift hoog in een vrolijke groet. Ze zet kracht op de pedalen. Naar huis.

Een auto vanuit dezelfde richting als zij rijdt haar langzaam voorbij. Met haar knalgele tas op de bagagedrager en een witte korte broek straalt ze zomer uit. Haar lange haren wapperen, een blos op de wangen. Het leven lacht haar tegemoet.

Ze slaat rechtsaf en rijdt een lange, stille polderweg in. Na een paar honderd meter merkt ze een auto op die een stuk verder stilstaat. Half in de berm geparkeerd, op een verlaten plek. Ze tuurt, het lijkt alsof er iemand in de auto zit. 

“Vreemd”, denkt Sandra. “Wat moet die auto daar?”

Ze twijfelt. Als ze doorrijdt zal ze hem moeten passeren. In een split second volgt ze haar intuïtie, knijpt in de remmen en besluit een andere route te nemen. Op flinke afstand van de auto keert ze om en fietst terug naar de driesprong. Ze stuurt haar fiets opnieuw rechtsaf en vervolgt haar weg langs de ringsloot. Het kronkelende dijkje reflecteert de warmte van de zon. De wind is net genoeg om wat verkoeling te brengen. Het buurtschap telt maar weinig huizen. De tuinen staan vol in bloei, de was hangt buiten te drogen. Op de weilanden ligt hooi klaar om in balen te worden geperst. Sandra steekt haar hand op naar een boer die in de deuropening van de koeienstal een shagje staat te draaien. Het lijkt zo’n eindeloos durende zomer. Een lange bocht naar rechts, nog een paar kilometer fietsen en dan is ze thuis. Ze heeft honger. Wat zullen ze eten straks? Maar zover is het nog niet. Haar adem stokt.  

“Nee, daar is die auto weer.” Haar benen stil op de trappers. Haar vrolijke bui in één klap weg.

De auto staat geparkeerd aan de verkeerde kant van de weg. De kant waar zij langs moet als ze door zou fietsen. Het is de vierde keer vandaag dat ze deze auto ziet. Onbewust valt het kwartje. Het is dezelfde auto als die haar tot tweemaal toe passeerde toen ze voor de boerderij van haar vriendin stond te praten. Het is de auto die geparkeerd stond op de polderweg. De auto waarvoor ze haar fietsroute wijzigde. Diezelfde auto staat nu opnieuw stil. En weer op een verlaten plek. Er staat nu een man naast de auto.

“Wat moet ie van mij? Dit is geen toeval”, flitst door haar hoofd. Haar ademhaling gaat hoog en snel. Ineens beseft Sandra dat de automobilist haar vanaf de parallelweg heeft zien fietsen. Hij heeft haar gevolgd. Een niet te missen doelwit in witte zomerkleding met de felgele tas. Hij wist dat deze weg hier uit zou komen en ze hem uiteindelijk toch zal moeten passeren. Hij heeft dit vooropgezet, daarvan is ze overtuigd. Het maakt haar bang, doodsbang.

Haar fiets rolt langzaam richting het laatste huis aan dit stukje weg. Wat zal ze doen, aanbellen? Op deze plek wachten tot de auto weg is? Net op dat moment ziet Sandra in de verte een tractor die dezelfde weg inslaat en met hoge snelheid in hun richting rijdt. Dit zou haar redding kunnen zijn. Haar hersenen werken op topsnelheid. Intuïtief rekent ze haar kansen in. Als ze heel hard fietst, zullen de tractor en zij precies tegelijk de auto passeren.

“Dan kan me toch niets gebeuren?” Meer tijd om na te denken heeft ze niet, ze moet doen.

Verbeten zet Sandra het op een fietsen, de tractor én de auto tegemoet. Al haar kracht verzamelt zich in haar benen. De trappers vliegen in hoog tempo rond. Zodra ze beide voertuigen nadert, stuurt ze haar fiets in vliegende vaart de weg over, de berm in aan de linkerkant van de weg. De tractorchauffeur schrikt van deze onverwachte manoeuvre en toetert. Ze stuitert met fiets en al over het hobbelige gras maar weet haar evenwicht te bewaren en in het zadel te blijven. Stug doortrappend. Precies tegelijk passeren ze de man naast de stilstaande auto. De tractor als een veilige barrière tussen hen in. Als ze na een paar meter de weg weer op stuurt, overwint een gevoel van triomf het van haar angst. Doorfietsen nu. De man achter haar latend. Weg van hier!

“Wacht, ik wil alleen…”, de man roept maar zijn vraag blijft in de lucht hangen.

“Nee!”, schreeuwt ze.  Ze kijkt niet achterom en trapt als een bezetene de meters weg. Een paar minuten later is ze thuis. Buiten adem. Maar veilig.

 

Ze zal de man nog één keer terugzien. Vanachter een raampje op het politiebureau.


2018: Longlist schrijfwedstrijd: #Supervrouwen (beste 20 verhalen) 

2019:  2e prijs schrijfwedstrijd: Die ene zomer, inclusief publicatie op de website van dewereldwijven.com 

Share by: